Geschiedenis
​
Ontstaan en de eerste periode
Het cisterciënzer klooster Yesse is als priorij gesticht in 1215. De precieze toedracht kennen we niet, wel is duidelijk dat er ene priester Theodoricus bij was betrokken, mogelijk dezelfde als de pastoor van de Martinikerk in Groningen. Denkbaar is dat zijn familie het terrein, dat waarschijnlijk in gebruik was als boerenerf, beschikbaar stelde voor een te stichten klooster. In 1216 werd het klooster gewijd door Bisschop Otto II van Utrecht. Al snel zijn er tekenen dat het financieel goed gaat: reeds in 1245 doet Yesse een forse grondaankoop, het zogeheten Ebedingher Goet *). In datzelfde jaar wordt voor het eerst geschreven over de uithof (kloosterboerderij op afstand) die Yesse stichtte in Kropswolde, waar het veen werd afgegraven. Het kloosterland werd bewerkt door lekenbroeders maar kon ook verpacht worden aan pachtboeren die dan bijvoorbeeld tienden van de opbrengsten aan het klooster leverden.
* Oldermannen en universitas van Groningen verklaren dat de weduwe Alfgerdis en Occo en Gerhardus, haar beide zoons, hebben verkocht aan het klooster te Essen al hun goederen, geheten Bona Ebedingonum.
Religieuze geschiedenis
Kloosterzusters, de koorzusters, leidden voor alles een geestelijk leven. Dit kreeg vorm in zeven gebedsdiensten per dag, de getijdengebeden. Hiernaast werd op geëigende momenten de mis opgedragen, waarvoor een priester moest komen, vrouwen waren (en zijn) hiertoe niet bevoegd. Er hebben vermoedelijk zo'n 30 à 40 koorzusters in het klooster gewoond, omringd door lekenzusters en -broeders om het noodzakelijke werk te verrichten. De koorzusters kwamen vooral uit gegoede stad-Groninger families, waaronder de families Canters, Renghers en Coenders. Dochter Hille Coenders was in de nadagen van het klooster abdis.
De cisterciënzer orde kende een strak visitatiesysteem. Enige tijd na de stichting sloot Yesse zich aan bij de Aduarder Bernardusabdij, die vanaf dat moment als moederklooster toezicht hield op Yesse. Tegelijkertijd kreeg Yesse, dat een zelfstandig vrouwenklooster was en niet gekoppeld aan een mannenklooster, de status van abdij. Een abdij is hoger in kloosterrang dan een priorij en heeft meer bevoegdheden. Voor een vrouwenklooster als Yesse zullen deze bevoegdheden van de abdis niet gelijk zijn geweest aan die van een monnikenabdij. De rang verleende echter wel status, vermoedelijk mede verkregen op basis van de door Caesarius von Heisterbach beschreven wonderen, Mirabile Dictu.
Rond 1400 raakte in West Europa het kloosterleven in verval en ontspoorden er veel kloosters. Ook in Yesse werd het leven naar de Regel van Benedictus verwaarloosd. Boyng/Boingus (ius), abt van het klooster Menterne bij Termunten, werd aangesteld om de afgedwaalde kloosters weer op het rechte pad te brengen. Op zijn voorspraak sloot Yesse zich aan bij het klooster Sibculo bij Hardenberg, dat was voortgekomen uit de Moderne Devotie. Hierna komt het religieuze leven in rustiger, zij het strenger vaarwater. In 1483 kwam abt Johannes van Citeaux langs om de zusters een hart onder de riem te steken. Het klooster Aduard bleef namelijk proberen Yesse te beïnvloeden, het ‘hoofdklooster’ Citeaux echter steunde de aanpak van de sinds ca. 1433 overleden abt Boyng in zijn vernieuwingen en daarmee ook Yesse.
​
De 16e eeuw en het einde van Yesse
Yesse kreeg gedurende de hele 16e eeuw te maken met geweld van buitenaf. Alle mogelijke partijen vochten om de rijke Hanzestad Groningen. Yesse kreeg de eerste keer rechtstreeks hiermee te maken toen in 1505 alle huisraad in beslag werd genomen om de vesting Weerdenbras bij De Punt in te richten. Diverse malen vonden soldaten, meestal huurlegers in het klooster een veilige plek en eten. Het klooster werd met regelmaat door hen geplunderd. In 1579 verbleef graaf Rennenberg enkele maanden in het klooster; naar verluidt bereidde hij hier zijn coupe op de stad Groningen voor, die bekend werd als het verraad van Rennenberg (maart 1580).
In 1589 werd het de zusters te bar en kochten zij van de familie Sickinghe een refugium, een vluchthuis op de zuidwestelijke hoek van het Zuiderdiep en de Herestraat. Uiteindelijk won Prins Maurits de strijd in 1594 waarmee de Reformatie, in Groningen de Reductie genoemd, een feit werd. In Yesse lagen op dat moment Schotse huursoldaten gelegerd; gesneuvelde Schotten werden er begraven. De zusters zouden nooit meer terugkeren en werden tot hun dood onderhouden door Stad en Lande, de voorloper van de Provinciale Staten. Het refugium werd al in 1601 verlaten omdat Stad en Lande geld nodig had om de Der Aa-kerk op te knappen.
​
Yesse en haar arbeid
Naast hun religieuze werk konden koorzusters lichte arbeid verrichten. Er was een kruidentuin voor de zieken, dit naast de ‘gewone’ tuin met keukenkruiden. De zusters kunnen ook garen gesponnen en stoffen geweven hebben. Hoe dit in Yesse was blijft de vraag. Wel zeker is dat er al vanaf het prille begin een school was waar meisjes uit gegoede families les kregen in lezen en schrijven.
Hoewel de cisterciënzers geen ‘schrijvende orde’ vormden, werden wel religieuze teksten geschreven. In Yesse verbleef zelfs enige tijd een monnik, Henricus Eluerinck, die hier aan een handschrift heeft gewerkt dat rond 1995 door middeleeuws handschriftdeskundige prof. dr. J.J.M. Hermans bij toeval in Paderborn werd ontdekt.
Met zwaar werk hielden de zusters zich in elk geval niet bezig. Bovendien mochten zij de clausuur in principe niet verlaten en al helemaal geen contact met lekenbroeders hebben. Het contact tussen beide groepen werd onderhouden door de keldermeester, de econoom van het klooster. Yesse had veel land in eigendom, het was met 3173 hectare in 1594 qua grondbezit het derde grootste klooster van de provincie Groningen. Het lijkt steeds duidelijker dat er relatief weinig lekenbroeders zijn geweest: het land werd voornamelijk verpacht en dit zeker na circa 1400. De lekenbroeders organiseerden het geheel, kregen kennis over landbewerking en waterbeheersing vanuit andere kloosters maar lieten waarschijnlijk het merendeel van het werk uitvoeren door derden.
Niettemin was een klooster een bedrijf. Cisterciënzers waren zelfvoorzienend, moesten in eigen onderhoud voorzien. Inkomsten kwamen binnen met de schenkingen van de families van intredende zusters, of van mensen die gebeden ‘kochten’ voor hun zielenheil. Ook het verpachten van het land leverde inkomsten op en in elk geval werden tienden (een tiende deel van de opbrengst van het land) geïnd. In oorkonden worden in relatie tot Yesse roggentienden uit Drenthe genoemd. De koorzusters en lekenbroeders en -zusters moesten eten en drinken, van kleding en schoeisel worden voorzien. Er werd brood gebakken en bier gebrouwen. Ook is de plek van een eendenkooi van Yesse bekend.
​
De naam Yesse
Veel, zo niet alle kloosters hadden twee namen: een wereldlijke naam, vaak gerelateerd aan de plaats van het klooster en een Bijbelse of religieuze naam. Als dat mogelijk was werden ook vaak namen met een klankverwantschap gezocht. Dit laatste is duidelijk voor Yesse en Essen het geval. Yesse, ook Jesse of Iesse was de vader van Koning David, beiden zijn voorouders van Maria. Essen lijkt te verwijzen naar esgrond, door menselijke activiteiten opgehoogde grond, vooral ook door (potstal)mest. Over welke naam het eerst bestond bestaat geen eenduidigheid.
Raamdorpel uit de late kloosterperiode
Randschrift: SIGILLV(m) D(omi)NA HILLEGV(n)DSE ABBATISSA IN YESSE (foto bewerkt door Dr. J. van den Broek)
In 1589 kocht het klooster in de stad Groningen op de hoek van het Zuiderdiep en de Herestraat, het Sickinge- of Esserhuis, waarheen men kon vluchten in tijden van nood.
Het Esserhuis heeft er tot 1938 gestaan.
Na de sloop verrees op dezelfde plek een zakenpand, waarin Restaurant De Faun, vervolgens het Arbeidsbureau en een modezaak werden gevestigd.
Kruidentuin bij Bezoekerscentrum